In 2020 voerde Museum of Humanity samen met Tearfund en EO Metterdaad de campagne 'Ik besta niet' voor de Rohingya. Onze beelden en verhalen werden ingezet om de Rohingya een gezicht te geven. Ook toonden we de portretten in onze eigen expositie in het museum.

 

De Rohingya

“Mijn oudste zoon ligt hier al twee jaar op de grond"

Niemand lijkt raad te weten met één miljoen Rohingya-vluchtelingen in Bangladesh. In het grootste vluchtelingenkamp ter wereld wacht deze uit Myanmar verdreven minderheid al jaren op een betere toekomst. Fotograaf Ruben Timman en schrijver Maarten Nota portretteerden drie gezichten van deze crisis: een getraumatiseerde vader, een radeloze dorpsbewoner en een gedreven hulpverlener.

Ahmed, de Rohingya-vluchteling

Ahmed Hosen vluchtte in 2017 met zijn gezin uit Myanmar. Drie jaar later is zijn situatie, en met name die van zijn gehandicapte zoon, nog even uitzichtloos.

Drie bij hooguit drie meter. Zo klein is de wereld van Mohamed Toha (19) nu al twee jaar. Hij ligt roerloos op een anti-doorligmatje op de grond in een donkere hut: niet meer dan een bamboeconstructie met witte zeilen, waar hier en daar het blauwe UNHCR-logo op staat. Het schijnsel van een schemerlampje aan de wand versterkt de bleke kleur van zijn gezicht. Zijn mond staat halfopen, hij ademt zwaar. Dat er buiten het hutje in het kamp zo’n miljoen andere Rohingya wonen, gaat volledig langs hem heen. En dat hij zelfs een piepklein onderdeel is van het grootste vluchtelingenkamp ter wereld, zegt hem niets. Zijn vader, Ahmed Hosen (45), zit zwijgend naast hem in kleermakerszit. Achter een doek verdwijnt zijn vrouw met een baby op de heup. “Mijn oudste zoon ligt hier al twee jaar op de grond en zijn toestand stemt ons intens triest,” vertelt Ahmed zacht.

Brandende huizen

Ahmed woonde tot voor kort met zijn negenkoppige gezin en zijn ouders in het Myanmarese dorpje Shabe. “Ik had een goed leven: een fijn huis, een baan bij een hulporganisatie, eigen koeien, gezonde kinderen en weinig zorgen. Dat veranderde in één klap op 25 september 2017. Na het vrijdaggebed praatte ik nog wat na met dorpsgenoten over de schoten die ons die nacht uit onze slaap hielden. Maar uit het niets stond het leger in ons dorp en zag ik de eerste rookpluimen van brandende huizen om ons heen. Opnieuw klonken er schoten; nu heel dichtbij. Het leger had het deze keer op ons gemunt. Mijn zoon Mohamed wilde weten wat er gaande was en ging op onderzoek uit. Voor hij het wist, trof een kogel hem recht in zijn keel, die dwars door zijn hals vloog.”

Een helse tocht

Omdat hij veel bloed verloor en snel buiten bewustzijn raakte, geloofde Ahmed dat zijn zoon ter plekke zou sterven. “Ik kon geen kant op, want overal blokkeerde het leger de vluchtwegen uit het dorp. Dus moesten we een volle dag wachten voordat ik met hem richting Bangladesh kon vluchten om hulp te zoeken. Met mijn vriend Aman Ullah legde ik Mohamed op een provisorische draagbaar en begon een helse tocht.”

Achteraf beschrijft Ahmed de reis als zeer traumatisch, al was het maar omdat hij de rest van zijn gezin in een levensgevaarlijk gebied achterliet. De kilometers door de jungle vroegen het uiterste van het duo en pas drie dagen later passeerden ze midden in de nacht de grens met Bangladesh. “Ik ben God dankbaar dat de politie zijn kritieke toestand inzag en ons – tegen de orders in – door liet reizen naar een ziekenhuis. Daar lag Mohamed uiteindelijk twee maanden, al verbeterde zijn situatie nauwelijks. De zorg die hij nodig heeft, kan ik niet betalen. Dat maakt me vanbinnen kapot. Gelukkig kreeg hij na zes maanden weer kracht in zijn armen en nek. Maar helaas blijft hij van zijn middel tot zijn tenen verlamd.”

(tekst loopt door onder de foto)

Rolstoel

In die uitzichtloze toestand ligt zijn oudste zoon letterlijk zijn tijd uit. Alle spierkracht verdween al uit zijn graatmagere benen, merken we als Ahmed de stoma van zijn zoon laat zien. Mohamed ondergaat zijn lot lijdzaam. “Hij kan moeilijk praten door de wond, maar is helemaal in zichzelf gekeerd. Buiten staat een rolstoel. Helaas wil hij er nauwelijks nog in. En trouwens” – hij gebaart naar buiten – “je kunt hem niet fatsoenlijk duwen over de slechte paadjes in het kamp.”

Hoopt hij op een wonder? “Natuurlijk. Dat zijn benen ooit weer krachtig worden en hij zijn eigen leven kan opbouwen. Maar ik ben realist genoeg om te weten dat ik heel veel geld nodig heb voor een medische behandeling in een land als India.”

Stateloos

Rondom Ahmeds hutje begint het een drukte van belang te worden. Meerdere zoons vallen binnen, luisteren even mee en verdwijnen dan weer vanuit de schemerdonkere ruimte naar buiten, waar vriendjes op hen wachten.

Ahmeds tranen vloeien rijkelijk als hij over zijn gezin praat. Zijn monotone stem krijgt meer reliëf als hij zijn licht laat schijnen op een oplossing voor de miljoen vluchtelingen in het Kutapalong-kamp. “Ik heb geen eigen land en ben stateloos. Dat krenkt mijn trots. Ik heb rechten, maar kan daar geen aanspraak op maken als Rohingya. Alleen door internationale druk van grote landen kan het leger van Myanmar tot de orde worden geroepen en ons veilig terug laten keren. Willen mijn kinderen überhaupt een toekomst hebben, dan kan dat alleen in Myanmar. We kunnen niet tot in lengte van dagen in Bangladesh blijven. Dat willen wij niet, en steeds meer Bengalen evenmin, want we merken dat de spanningen toenemen. Tot nu toe redden we het en is er sporadisch een incident, maar ik merk dat het zó om kan slaan. Ik kan geen plannen maken en kijk vaak omhoog. Alleen God kan ons lot keren, dat van mijn volk en van mijn oudste zoon. Zelf weet ik niet hoe ik verder moet.”


(tekst loopt door onder de foto)

Somuda, de omwonende

Somuda werkte tot voor kort als dienstmeisje. Maar sinds de komst van de Rohingya-vluchtelingen in haar omgeving heeft ze geen werk meer.

In september 2017 sloegen honderdduizenden Rohingya op de vlucht voor het leger van Myanmar in de regio Rakhine. Volgens de VN hadden de militaire acties alle schijn van een genocide en vonden er schendingen van mensenrechten plaats. Zo zouden de soldaten zich schuldig hebben gemaakt aan moord, groepsverkrachting en brandstichting.

Duizenden mensen kwamen om het leven, terwijl veel overlevenden beschutting zochten in het oosten van buurland Bangladesh. Daar, in het district Cox’s Bazar, ontstond in korte tijd het grootste vluchtelingenkamp ter wereld, met naar schatting één miljoen bewoners.

Paria’s

Het overwegend boeddhistische Myanmar erkent de islamitische minderheid niet als staatsburger en ziet de Rohingya als illegale immigranten. Het lijkt voor Myanmar al tientallen jaren een vrijbrief om het volk te onderdrukken en te behandelen als paria’s. De huidige crisis ontstond in 2017, nadat een groep Rohingya-rebellen naar verluidt politie- en legerposten in Rakhine hadden aangevallen. Het leger reageerde met bruut geweld, wat de enorme stroom vluchtelingen richting Bangladesh op gang bracht.

Aung San Suu Kyi

Eind december moest Myanmar zich – in de persoon van leider Aung San Suu Kyi – verantwoorden voor het Internationale Gerechtshof in Den Haag. Het hof bepaalde dat Myanmar maatregelen diende te nemen om de Rohingya te beschermen en moest voorkomen dat bewijzen van de mogelijke genocide in 2017 zouden verdwijnen. Toch lijkt er voor de vluchtelingen weinig hoop te gloren. Sinds de uitbraak van de coronacrisis proberen steeds meer Rohingya per boot de kampen te verlaten. Ook ligt het gesprek tussen Myanmar en Bangladesh al maanden stil en weigert Myanmar te voldoen aan deze eis van de Rohingya: “We gaan pas terug als we erkend worden en burgerschap krijgen.”

Ze oogt krachtig. Somuda (26) draagt een stijlvolle lila hoofddoek en de eigenwijze neuspiercing past bij haar uitgesproken karakter. In haar dorpje kom je alleen als je vanaf de hoofdweg richting het kamp Kutapalong-Balukhali een onmogelijk weggetje neemt, dwars door uitgestrekte groene rijstvelden onder een hemelsblauwe lucht. Twee gebogen vrouwen inspecteren of er al geoogst kan worden. Hier, in het district Cox’s Bazar in het oosten van Bangladesh, lijkt de tijd stil te staan. Uit niets maak je op dat er hemelsbreed maar een paar kilometer verderop een mega-vluchtelingenkamp verscholen ligt. Van problemen met de Rohingya lijkt geen sprake – totdat je de bevolking spreekt.

(tekst loopt door onder de foto)

Inpikken

Vanwege haar krachtige verschijning schuift haar familie Somuda naar voren om het woord te voeren. “Ik woon hier met mijn broers familie. We zijn met z’n zevenen en leven een eenvoudig leven. Mijn broer rijdt op een riksja en ik ben dienstmeisje. Of beter gezegd, dat werk deden we vóór de komst van de Rohingya.”

Somuda komt direct ter zake. “Tot 2017 vond ik het leven dragelijk. Ik had voldoende te eten, voelde me veilig en leefde bij de dag. Nu is dat totaal anders. De vluchtelingen mogen officieel niet werken van de Bengaalse overheid, maar ze pikken onze baantjes in. Ze verrichten hetzelfde werk voor de helft van ons loon. Daar komt bij dat de prijs van levensmiddelen als rijst, uien en bloem steeds verder stijgt vanwege de enorme vraag ernaar onder de Rohingya.”

De dupe

Het verhaal van Somuda valt niet uit de lucht en sluit aan bij wat de UNDP, het VN-ontwikkelingsprogramma, vorig jaar na onderzoek al vaststelde. De enorme toestroom van vluchtelingen ontwrichtte de lokale samenleving volledig. Dat de Rohingya proberen iets van hun bestaan te maken, lijkt het laatste wat je deze verjaagde bevolkingsgroep kunt verbieden. In en rond het kamp krioelt het dan ook van de winkeltjes, verkopen kinderen waterflesjes of scheuren ronkende tuktuks je om de oren. Toch perkt Bangladesh de rechten en vrijheden van de nieuwkomers zo veel mogelijk in: alles is gericht op de tijdelijke aard van de opvang.

“Ik snap dat het hard klinkt, maar we zijn het zat,” stelt Somuda ferm. “In 2017 begreep ik dat Bangladesh iets moest doen voor deze ontheemde mensen, maar inmiddels frustreert het ons dat deze crisis zó lang duurt. De Rohingya krijgen gratis voedsel en medische zorg van de vele hulporganisaties en wij – de gewone Bengalen – zijn de dupe. De kinderen van mijn broer gaan zelfs niet meer naar school, omdat we het lesgeld niet langer kunnen opbrengen. Er moet snel iets veranderen aan deze ondragelijke situatie, want wat hebben wij misdaan?”


(tekst loopt door onder de foto)

James, de hulpverlener

Dagelijks trekken hulpverleners het vluchtelingenkamp binnen. James doet dat namens hulporganisatie Tear. “Ik zie op de korte termijn geen oplossing voor de Rohingya.”

James Rana Baidaya (35) raast met een SUV vanuit zijn woonplaats Cox’s Bazar richting het kamp, net zoals honderden hulpverleners dat dagelijks doen. De vrijgezelle ‘response manager’ van Tear belt voortdurend, tikt onderweg mailtjes op zijn laptop en lacht veel. Zijn vrolijke verschijning lijkt haaks te staan op zijn bijna sombere analyse van de complexe crisis. “Al enkele decennia vangt Bangladesh gevluchte Rohingya op. Toch kreeg het probleem met de grote exodus van twee jaar geleden pas internationale aandacht,” vertelt hij, als hij aan de rand van het grootste vluchtelingenkamp ter wereld staat.

Lappendeken

Vanaf een heuvel kijkt de Bengaal uit op de golfplaten dakjes van ontelbare hutjes. Eén grote lappendeken van woningen, winkeltjes, moskeeën, gebouwtjes van ngo’s, waterputten, moestuintjes, hobbelige weggetjes en nog meer woningen.

Ooit stond dit glooiende landschap vol bomen en rijstvelden. Inmiddels telt Kutupalong zo’n dertig kampen, die uitgegroeid zijn tot een krioelende stad. “Ik ben bang dat dit beeld nog vele jaren zo zal blijven. Een deel van de Rohingya verdwijnt anoniem in de Bengaalse samenleving. Maar het gros vestigt zich hier permanent, verwacht ik. Dat lijkt misschien een gek idee voor een tijdelijk kamp, maar kijk hoe snel de afgelopen twee jaar zijn gegaan zonder dat er zicht is gekomen op een goede oplossing. Wie zegt dat dit niet nog jaren en jaren zo blijft?”

Als de duisternis valt

Ondanks de nobele inspanningen van mensen als James, stelt de Bengaalse overheid steeds meer in het werk om te voorkomen dat de Rohingya zich wortelen in dit land. Zo ligt het mobiele internet plat, worden illegale winkeltjes gesloten en krijgen ngo’s steeds meer beperkingen, als ze al niet op een zwarte lijst komen. Volgens James zorgt dat voor steeds meer spanningen in en rond het kamp. Vooral als de duisternis invalt.

“Na 16.00 uur mag je als hulpverlener niet meer in het kamp blijven en zie je – in de toch al overvolle straatjes – enorme files door vertrekkende ngo-voertuigen. Is het eenmaal donker, dan trekt de politie naar binnen om de orde te bewaren. Helaas hoor ik steeds vaker verhalen over vechtpartijen en zelfs verkrachtingen.”

James noemt yaba als een belangrijke veroorzaker. “Deze rode methamfetamine-pilletjes komen in grote aantallen vanuit Myanmar het kamp binnen. Vooral jongemannen gebruiken de drugs om hun problemen te vergeten; het zwaar verslavende goedje geeft hun een onoverwinnelijk gevoel en werkt veel langer dan bijvoorbeeld cocaïne.”

(tekst loopt door onder de foto)

Aan den lijve

Overdag in het kamp merk je niets van een onveilige sfeer. Veel Rohingya spreken je aan in hun beste Engels en zwaaien vriendelijk. “Je ziet dat de mensen er het beste van proberen te maken. Wat moet je anders na ruim twee jaar, hè? Ook zij weten dat dit misschien wel de beste plek is waar ze kunnen zijn. Teruggaan is nog altijd geen optie. Alle plannen om groepen Rohingya te repatriëren, lopen tot nu toe op een mislukking uit. Afgelopen augustus kwam er bij een tweede poging wederom niemand opdagen. De mensen zijn nog altijd bang dat ze bij terugkomst recht in de loop van de geweren van het leger zullen kijken. En dat die soldaten schieten, hebben ze aan den lijve ondervonden.”

Recht in de ogen

Zo somber als James de toekomst van de Rohingya inschat, zo opgewekt coördineert hij de projecten van zijn organisatie. “De eerste keer dat ik naar de Rohingya-vluchtelingen ging, wilde ik het liefst gillend wegrennen,” zegt hij. “Ik vond het heftig. Overal modder, bedelende mensen, gezinnetjes onder zeiltjes schuilend tegen de moesson. Toen heb ik mezelf streng toegesproken. Ik werkte al langer voor hulporganisaties en beweerde altijd dat de nood van kwetsbare mensen me dreef. Toch deed ik dat het liefst veilig in een kantoor. Nu ik de mensen voor het eerst recht in de ogen keek en letterlijk naast hen in de modder stond, kreeg de crisis een gezicht. Dus besloot ik te blijven, om met onze partners waterputten te slaan, latrines te bouwen en kinderen een eenvoudige vorm van onderwijs aan te bieden.”

Misdaad

Het lot van de Rohingya trekt James zich sterk aan. Toch heeft hij in het afgelopen jaar ook veel meer oog gekregen voor de lokale bevolking en begrijpt hij de toenemende weerstand onder hen. “Steeds meer Bengalen verwijten ons dat we de crisis in stand zouden houden door hulp te bieden. Ze beschouwen het bijna als een misdaad. Ik snap die houding en vind het een goede zaak dat wij nu van de Bengaalse overheid dertig procent van ons budget onder de lokale bevolking moeten investeren. Alleen door dit soort maatregelen kan de situatie nog enigszins dragelijk blijven en kunnen we voorkomen dat het uitdraait op een totale anarchie.”

Tekst: Maarten Nota
Foto's: Ruben Timman

Een van die gezichten van de expositie en campagne 'Ik besta niet' was Hafez. Hij vertelt in de video wat hij heeft mee gemaakt:

Filmbestand